Vroege geschiedenis van het roodbonte vee in Limburg

Als ik als jonge jongen met ons gezin van Noord-Limburg naar Kevelaer fietste liepen er heel andere koeien aan de overkant van de grens. Bij ons was alles roodbont, over de Duitse grens waren de koeien zwartbont van kleur. Ook bij onze familie in Twisteden( Rheinland), hemelsbreed niet meer dan twee dorpen verder naar het oosten dan Blitterswijck, stond zwartbont vee op de stallen. Ik vroeg me toen wel eens af hoe dat zo gekomen was. Later kreeg ik kennis van de sturing die rond 1900 vanuit de overheid op de veeteelt plaats had gevonden. In ons land zijn in 1897 door het Rijk in iedere provincie Veeverbeterings -commissies ingesteld met een bijbehorend budget. In Limburg besteedde de provincie de gelden aan:
-Aanhoudingspremies voor de betere dekstieren.
-Aankoop van dekstieren uit de betere fokgebieden en verkoop bij opbod onder de boeren. -Oprichting van stierhouderijen en fokverenigingen.
In het Rheinland lag het Ruhrgebiet met zijn sterk groeiende bevolking om de hoek. In onze streek ging de melk van de koeien naar de boterfabriek. In het Rheinland leverde men aan de Molkerei. Daar was grote vraag naar consumptiemelk en dat zal de voornaamste reden zijn geweest om daar voor zwartbont vee te kiezen. Het Stamboek voor Rheinland werd met overheidssteun opgericht in 1896.

Potpourri
Eerder zal het rundvee behoord hebben tot het algemeen gehouden landras. Het gebied tussen Peel, Maas en Rijn is eeuwenlang een eenheid geweest en pas na de val van Napoleon heeft het Wiener Congres in 1815 daar de grens tussen Duitsland en Nederland getrokken.
In het landras waren in de loop van de tijd allerlei kruisingspogingen ondernomen. Het was her en der een potpourri, zoals men toen wel zei.
Zuivelconsulent Claterbos schreef in 1902 een rapport over de rundveeteelt in Limburg. Hij beoordeelde toen het systeem van keuring van springstieren door de provincie. Zijn conclusie was dat er vooral in Noord-Limburg nauwelijks naar verbetering werd gestreefd en dat men niet veel verder kwam dan handhaving van de soort.
Naast de verplichte stierenkeuring begon de provinciale commissie met gelden beschikbaar te stellen voor de oprichting van stierhouderijen en fokverenigingen en –heel belangrijk- met de aankoop van stieren voor de fokkerij in Limburg. Aanvankelijk werden de stieren overwegend aangekocht in de IJsselstreek.

Voorkeur voor roodbont
Het is opmerkelijk hoe snel er leven kwam in de Limburgse veeverbetering. Zoals overal in Nederland was de tijd van kruisen van het rundvee voorbij. Zuivere teelt in het veeslag dat men voor ogen had werd het streven gedurende lange tijd en pas rond 1980 kwam het kruisen van de roodbonten weer in de mode. Aanvankelijk leefde de gedachte binnen de commissie dat het beste alle rundvee roodbont kon worden in de provincie. De aangekochte stieren waren wat later steeds afkomstig uit het Land van Cuijk of uit de IJsselstreek. Vanuit het zuiden kwam echter de wens om zwartbont te fokken. Vanuit Eijsden was de redenatie, dat de Belgische afnemers de voorkeur gaven aan zwartbonte dieren. Ook rond Roermond waren een aantal grotere bedrijven die met zwartbont fokten. Hieronder was Th. Verheggen in Buggenum, de voorzitter van de Limburgse Landbouwbond. Het was echter de vraag waar de zwartbonte stieren vandaan zouden moeten komen. Uit Noord-Holland achtte men de stieren ongeschikt om te passen bij de Limburgse zwartbonten. Men verlangde een wat steviger type en de voorkeur ging uit naar een zwartbonte IJsselstier!
Een indruk geeft de opgave van enkele stierhouderijen voor de aankoop van stieren in 1905. Heythuysen, Nuth en Baexem wensen een Cuijkse stier, terwijl Noorbeek in het zuiden een roodbonte IJsselstier vraagt en Waubach een zwartbonte stier. Venray en Neer hebben geen voorkeur voor Cuijk of de IJssel.
Het emplooi voor de zwartbonte IJsselstier verdwijnt in 1906 met het onderzoek van Iman van den Bosch naar de veeslagen in Nederland, waarbij de roodbonte kleur vereist wordt als standaard voor het Maas-Rijn-IJssel- ras (MRIJ).

De zwartbonte stieren worden al spoedig vooral uit Z-W-Drenthe (De Wijk) aangekocht en later vooral in Zuid-Holland (Hoornaar) waar de fokkerij van de stier Dirk 4 sterk in opkomst is.
Het Duitse Rheinland is eveneens sterk op Hoornaar met de Dirk 4-fokkerij georiënteerd.

Centrale aankoop
In 1906 vindt de reorganisatie van het Nederlandsch Rundvee Stamboek (NRS) plaats.
De provinciale commissie is er toe over gegaan om jaarlijks 2/3 deel roodbonte en 1/3 deel zwartbonte stieren aan te kopen. Deze worden in Roermond verkocht. De koper verplicht zich om de stier te laten keuren door het NRS. Dit heeft tot gevolg dat Limburg er met het stamboek vroeg bij is.
Van de eerste 150 roodbonte stieren in het stamboek opgenomen komen er niet minder dan 45 uit Limburg. Uit Noord-Brabant zijn het er daarentegen maar 6. Jan en Max zijn de populairste stierennamen in die tijd. De stieren staan verspreid over de hele provincie van noord naar zuid. Opmerkelijk dat ook keurmeesters uit het zuiden, zoals burgemeester Th. Opfergelt van Wijnandsrade en J. Henssen in Noorbeek in die tijd een MRIJ-stamboekstier hielden. Op de kasteelboerderij van Opfergelt zou in 1960 het zwartbonte ki-station voor Zuid-Limburg gevestigd worden.

De eerste fokverenigingen
In Limburg is men het eerste gestart met de veeverbetering in het Land van Sittard. Louis Haan van het Huis Millen was daar een voortrekker van het eerste uur, die vanaf 1893 talrijke dieren liet opnemen in het NRS. Hij kocht in 1894 een beste roodbonte stier bij zijn oom, de topfokker Schmitz-Hübsch in het Duitse Rheinland. Van deze stier gebruikte hij ook weer zoons en kleinzoons. Hij richtte in 1910 de fokvereniging ‘Eerste Limburgsche’ te Nieuwstadt op. Als tweede volgde de fokvereniging ‘Vrucht van Hendrik’ in Baexem. Daar had men goede fokresultaten verkregen met hun eerste stamboekstier Hendrik 11R, gefokt in het Land van Cuijk uit een goede koeienstam van B. van Daal in Groot Linden. Uit dezelfde stam zou wat later geboren worden de stier Piet Hein 196R, die veel invloed zou krijgen als moedersvader van niemand minder dan Sjoerd 1.
Kleinzoon Hendrik 248S, gefokt door J. Lenders in Baexem, deed dienst in dezelfde fokvereniging. Zijn vader was Johan 116R, een stier gefokt aan de IJssel, en present op de Nationale Tentoonstelling in Den Haag in 1913 met enkele koeien uit Baexem. Ook de stierhouderij Venraij gaf daar al acte de presènce, maar de toeschouwers waren meer onder indruk van de jonge geleidster van de stier en de poffer die ze droeg dan van het vee. Toch was Limburg wel present in Den Haag en schitterde Brabant nog door afwezigheid.

Fokstations
In 1908 had Schinnen de primeur met de eerste centrale stierenkeuring in Limburg. Gezien de langgerektheid van de provincie zal het eerder een regionaal gebeuren zijn geweest. Deze keuring was in 1909 in Beek en in 1910 in Roermond. Ze is jarenlang gehouden en was steeds verbonden met een landbouwtentoonstelling ter plaatse. In die eerste jaren stonden roodbont en zwartbont nog door elkaar in dezelfde rubrieken.
In 1910 telde Limburg al 43 stierhouderijen, 2 fokverenigingen en het fokstation De Heibloem in de gemeente Heythuysen. Even later ontstonden fokverenigingen in Venray, Sevenum en Grathem-Oler, die alle drie van grote betekenis voor Limburg zouden worden.
Daarna kwam er het zwartbonte fokstation van L. Vaessen in Bocholtz en het dito roodbonte van M. Nijskens in Roosteren. Limburg heeft veel te danken aan ir. Jacq. Timmermans, die in 1909 benoemd werd tot Rijksveeteeltconsulent en ook het idee van fokstations kwam van hem.
Het streven was om op de fokstations een goede vrouwelijke fokkern te vormen, die ook geschikt was om stieren voor de eigen Limburgse fokkerij te leveren. De fokstations lagen in een regio waar nog geen fokvereniging werkzaam was. Niet alleen voor rundvee, maar ook voor varkens werden in Limburg fokstations opgericht.
In 1920 waren er al 32 fokverenigingen en 60 stierhouderijen in de provincie. Gezocht met name waren stieren uit de lijn Derk 217 – Dorus 259 vanwege hun robuustheid en ruime achterstellen. In Noord- Limburg stonden een of meer stieren uit deze lijn in Venray, Horst, Sevenum en Broekhuizenvorst en verder o.m. ook in Heythuysen. De bekendste was Adriaan 606 Prefererent 2e klas, die na trouwe dienst aan de IJssel naar Sevenum ging en daar als 12-jarige nog dekte. Adriaan was evenals Derk en Dorus gefokt door Jaap Schokkenkamp in Terwolde, die bekend stond als kenner van de MRIJ-fokkerij. Hij trad ook af en toe op als adviseur van de provinciale commissie in Limburg.
Aankoop van goede stieren vanuit hun eerste standplaats gebeurde in die jaren wel meer. Bekend is het kampioensduo op de Nationale tentoonstelling van 1923 vader Dirk 1027 en zoon Roland 1311 die later naar Tungelroy, resp. Ell-Hunsel gingen. Roland zou in Limburgse dienst de hoogste titel op de Nationale van 1928 verwerven.

Limburg op eigen benen
Uit eigen gelederen mag Marnix 842, geboren in 1919 bij L. Haan in Sittard, de belangrijkste stier uit die periode worden genoemd. Hij deed dienst als verenigingsstier bij de fokvereniging ‘Eerste Limburgsche’ in Nieuwstadt. Zijn vader en moedersvader waren gefokt aan de IJssel. Marnix bracht goede koeien en stieren en verwierf het preferentschap 2e klas.
Hij fokte het beste bij zijn halfzusters en bewees dat voortaan ook Limburg mee ging doen in het leveren van stieren. Louis Haan speelde niet alleen als fokker, maar ook als keurmeester en bestuurder een grote rol in Limburg en bij het NRS.
In die tijd was er geregeld een grote fokveedag gekoppeld aan een groots opgezette landbouwtentoonstelling. Plaatselijk werd de jongveekeuring populair.
Op het eind van de twintiger jaren gingen voor het eerst andere provincies in Limburg stieren kopen. Naar Gelderland/Overijssel gingen o.m.:
Naam                          Fokker                                    Standplaats
Futures            2266    De Heibloem, Heythuysen     Baak
Julius               2522    H. Bovend’eerdt,   Hunsel      Drempt
Cesar              2898    L. v Geleuken,  Ell                   Hengevelde
Nella’s Sjoerd  3104    N. Ambrosius,  Horst             Goor
Juul                 3810    M. Geurts,  Leunen                Wilp
Jan                  3852    N. Ambrosius,   Horst             Wijhe
Leida’s Prins    5839    Hub. Camps,  Venray-Heide   Laren

Futures maakte indruk op de Nationale Tentoonstelling in Den Haag 1928 met een hoge plaatsing. Hij zou later zijn eigenaren aangenaam verrassen door dochters te geven met 4.00% vet in de melk en dat in die tijd! Genoemde stieren waren allen van betekenis in hun nieuwe omgeving.
In die tijd gingen er ook stieren vanuit Limburg naar Noord-Brabant.
Een klein overzicht:
Naam                                      Fokker                                    Standplaats
Dirk                             1707    M. Vorschelen,  Thorn            Beek en Donk
Hannibal                     2481    L. Haan,  Nieuwstadt              Heesch
Sjoerd                         2586    J. Geuns,  Nederweert            Beers
Roland 1                     3087    M. Wismans,   Venray            Volkel
Roland van Nelissen   3498    S. Geraats,  Baexem               Eerde

Alhoewel Sjoerd in Beers de Limburger werd genoemd, was hij in Beers bij C. van Raaij verwekt, alvorens zijn moeder Bertha naar Nederweert werd verkocht.
Om in Limburg zelf meer stieren te kunnen fokken maakte in 1928 de provinciale bond van fokverenigingen een programma om de 10 beste koeien in Limburg bij de beste stieren te brengen. Een soort mini-stiermoederprogramma dus. Hieruit is de preferente Ella’s Sjoerd van Horst voort gekomen.

Een nieuwe opzet
In 1929 kwam er ordening in de fokveekeuringen. Voortaan zouden er jaarlijks 3 regio-fokdagen roodbont worden georganiseerd in Horst, Heythuysen en Sittard, terwijl de zwartbonten in Valkenburg hun eigen keuring kregen. Tevens was er een varkensfokdag aan verbonden. Deze opzet heeft voor de roodbonten bestaan tot aan de Centrale Limburgse fokveedag vanaf 1952.
In die eerste jaren liet Sittard de beste koeien zien, maar geleidelijk aan nam Horst het stokje over ten koste van het zuiden. Noord-Limburg raakte in die tijd bekend om zijn beste robuuste koeien. Na een bescheiden begin was Sevenum uitgegroeid tot de toonaangevende vereniging in het noorden. Sevenum kocht zowel stieren van de IJssel- uit de Boerhaar zelfs drie Rolands- als ook van het Cuijkse Sjoerd-bloed uit Beers. Dat pakte heel goed uit. Op de NRS-tentoonstelling van 1935 in Utrecht behaalde Emma 2 van J. Vullinghs uit Sevenum zelfs het reserve-kampioenschap bij de droogstaande koeien. Emma 2 was van Roland 1961 .
Overigens was er ook succes in Utrecht 1935 voor Florus 3621 van de stierhouderij Kelpen, die voor aan werd geplaatst bij de oudere stieren. Florus was gefokt door J. Schmeitz in Guttecoven en een product van de nauwste inteelt.
De positie van Sevenum werd verder versterkt door 3 stieren die ongeveer gelijktijdig ter dekking stonden. Het betrof Marie’s Juul en Sjoerd 3854 gefokt aan de IJssel en Hendrik Jan 4773 uit Cuijk. Hun nakomelingen zouden beeldbepalend worden voor de hele zuidelijke MRIJ-fokkerij. Hendrik Jan groeide uit tot de belangrijkste Limburgse stamvader van voor de oorlog. Hij was geboren in 1934 bij H. van Bracht in Cuijk evenals zijn vader, die een zoon was van de preferente Sjoerd 3218 van St. Agatha. Hendrik Jan gaf soortige koeien met gevulde, diepe middenhand en gespierd achterstel. De melkproductie van zijn dochters was, voorzover de oorlogsjaren het toelieten redelijk, terwijl het vetgehalte in de melk verhoogd werd. Hendrik Jan fokte ook goed in de mannelijke lijn. Hijzelf werd preferent verklaard evenals twee zoons van hem. Dochter Truuske van de Kind. M. van de Broek in Sevenum kreeg veel invloed via haar zoons.

Wisselwerking met het Land van Cuijk
Toen de fokkerij medio dertiger jaren in het Land van Cuijk wat in een dip verkeerde, kwam in Noord-Limburg wel eens de gedachte op om de koppositie daarvan over te nemen. Was dit met de trekpaardfokkerij ook al niet gebeurd? Bovendien waren het vaak dezelfde fokkers die bij de koeien en de paarden succes oogsten. Toch lukte dit niet. Want wat gebeurde er? Brabant kocht in diezelfde tijd twee stieren in de fokvereniging van Sevenum, die het Land van Cuijk opnieuw op zouden stuwen tot grote hoogte. De stier Jumbo zou stamvader worden van de Jumbo-Prinslijn, die ongekend succes zou hebben. En de stier Sjoerd 4665 zou vader worden van Seike 1’s Sjoerd, wiens lijn qua invloed nauwelijks zou onderdoen voor die van Jumbo. Het Land van Cuijk was een betrekkelijk klein fokgebied en voor bloedverversing was men op andere fokgebieden aangewezen. In de praktijk betekende dit dat er tussen het Cuijkse gebied en Limburg met zijn deels andere bloedvoering een wisselwerking ontstond.
Jumbo en Sjoerd staan aan het begin van deze uitwisseling tussen Limburg met het Land van Cuijk. Opmerkelijk is ook, dat na Marie’s Juul en Sjoerd 3854 Limburg vrijwel geen stieren meer uit het IJsselgebied heeft gehaald.
Belangrijke stieren die van Limburg naar Brabant gingen:
Naam                                                 Fokker                                     Standplaats
Jumbo                         4502 Pref.       W. Verheijen,  Sevenum         Gassel
Sjoerd                         4665                B. Bruijnen,  Grubbenvorst     Milheeze
Miesje’s Sjoerd 2        4768                Hub. Camps,  Venray-Heide   Rijkevoort
Carolina’s Sjoerd        4874                P. van Heugten,  Baexem       St Anthonis
Juul 1                          5021                L. Bussemakers,  Helden        Vortum
Bella’s Hendrik           5258                P. Geelen,  Wellerlooi            Maashees

Tezamen zorgden deze Limburgse importen met hun nafok voor een wisseling van de wacht in het Land van Cuijk. De eigen bloedlijnen daar raakten op de achtergrond en het verse nieuwe bloed zorgde voor nieuwe hoogtepunten in de Land van Cuijkse fokkerij.
In betrekkelijk korte tijd had Limburg zich van nafokgebied ontwikkeld tot volwaardige MRIJ-provincie. Voortaan zou Brabant geregeld fokmateriaal blijven aantrekken uit Limburg, zoals omgekeerd ook veel Brabantse stieren in Limburg emplooi zouden blijven vinden.
Een overzicht van de belangrijkste stieren in een latere periode:
Naam                                      Fokker                                    Standplaats
Oscar               6200  Pref. 2   G.Billekens,  Sevenum            Mill
Jumbo             7110                Ant. Houben,  Sevenum        Beers
George            7411                G. Voncken,  Beek                  Haps
Bernard          9106                Kind. Hubens,  Hunsel            Gassel
Jumbo 17        9144                Fr. Verheijen,  Sevenum         Escharen
Laura’s Prins   9700                J. Caris,  Kelpen                      Cuijk
Julia’s Jan        10383              Jac. Gelissen,  Beek                Haps

Opmerkelijk, 5 van bovenstaande 7 stieren kwamen uit de Hendrik Jan-lijn, en de 6e
(Jumbo 17) had een moeder van Hendrik Jan. De Sevenumse stamvader vestigde daarmee ook in Brabant na Jumbo-Prins en Seike 1’s Sjoerd een belangrijke bloedlijn. Men kreeg als regel dieren van het gezochte type uit de Hendrik Jan-nafok en bovendien uiers en beenwerk naar wens. Deze lijn leverde menige kampioen zowel mannelijk als vrouwelijk op. In de productie was het beeld vrij sterk wisselend. In sommige stammen zat vetgehalteverhoging vast verankerd met gewoon melk, terwijl in andere takken van de nafok goede tot overvloedige melkverervers voor kwamen. Later zou de Hendrik Jan-lijn ook flinke invloed in Westfalen krijgen.
Laura’s Prins verwijst ongedwongen naar de stier die na de oorlog en nog voor het KI-tijdperk de toon zou gaan zetten in Limburg, namelijk Lies’ Prins 2 9104.
De oorlog pakte voor de roodbonten in Limburg slecht uit. Herfst 1944 vorderde de bezetter een deel van het vee in Noord-Limburg. De hiaten die hierdoor ontstonden konden later slechts moeizaam worden opgevuld en hadden tot gevolg dat de MRIJ-fokkerij tussen Roermond en Mook voor vele jaren werd terug gezet.

Midden-Limburg zet de toon
De stier die na de oorlog en nog voor het KI-tijdperk de meeste invloed krijgt is Lies’ Prins 2
9104 van de stierhouderij Grathem-Oler. Hij was een sterke, zwaar bespierde stier, kampioenskandidaat op de Centrale Stierenkeuring in Roermond en een uitgesproken stierenfokker. Hij paste goed in Midden-Limburg bij de nog vaak wat grote en smalle koeien. Later vielen zijn dochters tegen in de productie vanwege de verlaging van het vetgehalte in de melk. Lies’ Prins 2 was in 1945 gefokt door J. Caris in Kelpen, evenals Laura’s Prins 9700. Beide stieren waren halfbroers door hun vader Prins van de Retraite 6611, die gefokt was in Beers en dekte in de stierhouderij Kelpen. Ze stamden af van de Keurstamboekkoeien Laura en Lies, moeder en dochter. Laura was een dochter van Florus 3621. Laura’s Prins deed als stierenfokker niet veel onder voor zijn driekwartbroer, dekte eerst in Zuid-Limburg in Beek en ging daarna naar Cuijk, waar hij nieuwe kansen kreeg. Opmerkelijk genoeg leverden beide stamvaders na enkele generaties stieren die juist uitblonken in de vetgehaltevererving, zoals Mina 14’s Hein en Pietha’s Dirk van de KI-vereniging in Helden. Deze lijn is vooral in Limburg van betekenis geweest. Ze had zelfs een net even langere adem dan die van de beroemde Stina 3’s Prins in Noord-Brabant.

Productie onder druk
Halverwege de vijftiger jaren bleef in Limburg de melkproductie per koe achter en kon het landelijk gemiddelde niet meer gehaald worden. Terwijl eerder vele jaren Limburg in dit opzicht steeds mee in de voorste linies had gestaan. Een belangrijke oorzaak moet in de erfelijke aanleg van de gebruikte stieren gezocht worden. Als een andere reden werd wel gewezen op het gemengde karakter van de Limburgse bedrijven. Dat kan zeker een factor van belang zijn geweest. Veel bedrijven in Noord-Limburg werden in de vijftiger jaren nog meer gemengd dan ze al waren. Om de opgroeiende jeugd in de meestal grote gezinnen werk te bieden begonnen vele bedrijven met de teelt van de 3 A’s: asperges, aardbeien en augurken. Dat maakte dat de maanden mei en juni razend druk werden. Het gras wat in die tijd gemaaid moest worden voor hooi werd daardoor nogal eens te lang en wanneer daarna de droogte toesloeg was er vaak te weinig hergroei van het gras. De koeien ‘verzeeën’ , zei men dan in Limburg, wat betekende, dat ze te snel in melkproductie terug liepen. Dat kon met het bijvoeren van wat koeken in de wei niet worden voorkomen.

Samenvatting
Rond 1900 koos het grootste gedeelte van Limburg voor het roodbonte MRIJ-veeras. Van Mook tot bijna bij Maastricht ging men over op de roodbonten. Het grootste gedeelte van Zuid-Limburg ging in dezelfde periode over op het zwartbonte ras. De Provinciale Veefokkerijcommissie speelde hierbij een voortrekkersrol. Vooral door aankoop van stieren uit de beide vooraanstaande MRIJ-fokgebieden de IJsselstreek en het Land van Cuijk. Dit gebeurde na kennis genomen te hebben van de wensen van de stierhouders in de provincie.
De stieren zullen met een zekere deskundigheid aangekocht zijn en bovendien werden ze op hun nieuwe standplaats aan het oordeel van de stamboekinspecteur onderworpen. Dit alles maakte dat Limburg betrekkelijk snel vorderingen maakte in de opbouw van het ras.
Eind twintiger jaren gingen voor het eerst in Limburg gefokte stieren naar andere provincies.
Limburg kreeg daarmee een volwaardige plaats binnen wat men heel lang de 4 roodbont- provincies van Nederland is gaan noemen.
Aanvankelijk was het gebied rond Sittard toonaangevend, maar geleidelijk aan nam Noord-Limburg het stokje over. Zelfs dacht men even op het einde der dertiger jaren de positie van het Land van Cuijk als meest vooraanstaand fokdistrict over te nemen, maar dit gebeurde niet. Wat wel gebeurde was dat een drietal stieren uit het gebied van de fokvereniging Sevenum met hun nafok overheersend zou worden in het Land van Cuijk en daarmee in de hele zuidelijke fokkerij. Het betrof de stieren:
-Jumbo 4502, de stamvader van de Jumbo-Prins-lijn;
-Sjoerd 4665, de vader van Seike 1’s Sjoerd, eveneens stamvader van importantie;
-Hendrik Jan 4773 die in Sevenum dekte en waarvan grote invloed is uitgegaan via zijn zonen.
Bovengenoemde stieren zouden de bestaande bloedlijnen in het Land van Cuijk grotendeels gaan vervangen. Daarmee werd duidelijk dat het Cuijkse gebied toch te klein was om qua fokkerij geheel op eigen benen te staan. Noord-Limburg hielp hier het Land van Cuijk uit de nood met de wat andere bloedvoering dankzij het mengen van Sjoerd- en IJsselbloed dat tot het succes leidde.
In de oorlogsjaren kwam een terugval, niet alleen door het wegvoeren van veel dieren door de bezetters naar Duitsland, maar ook doordat de kwaliteit van de stierenstapel toen te wensen over liet.
Na de oorlog kon weer verder worden gebouwd aan de Limburgse smaak voor een correct gebouwde en gevulde roodbonte, die ook later tijdens de KI-periode na 1948 zou worden voort gezet. Er is in Limburg met veel ambitie en kunde fokkerij bedreven.

Okt. 2018, Frans Kuijpers