Bosschenaartjes

Zo’n veertig/vijftig jaar geleden begon het MRIJ-ras in Zuid-Holland vaste voet aan de grond te krijgen. Met name op de z.g. afmelkbedrijven in de omgeving van de grote steden. Tegenwoordig behoren de afmelkbedrijven vrijwel tot het verleden, maar zijn de roodbonten in het Hollandse landschap nog steeds vertegenwoordigd. In de loop van de tijd is men overgestapt van melken op fokken en zijn er goede fokstallen ontstaan, die de vergelijking met het oorspronkelijke fokgebied in het oosten en zuiden van ons land best aan kunnen. Zo was in 2006 Daniël van het Vinkenhof, gefokt in Groot Ammers, bij MRIJ de meest gebruikte ki-stier. Eerder al bracht Spektrum Pigeonwood, geboren in Berkel en Rodenrijs, het bij roodbont tot fokstier en stiervader.

Aanvankelijk kwamen de roodbonten vooral via de veemarkt in Den Bosch. De handelaren uit het Hollandse zochten daar naar afgekalfde koeien met een flinke melkproductie. Ruime dieren, die veel voer konden verwerken en een goede aanleg voor bespiering lieten zien. De koeien moesten immers geschikt zijn om melkend af te mesten. Ook op de haarkleur werd gelet, overwegend rood met liefst een kolletje voor de kop genoot de voorkeur.  Ze gingen in hun nieuwe omgeving als Bosschenaartjes door het leven.

Kees Duineveld uit Lisse was een van de handelaren die wekelijks op woensdag de veemarkt in Den Bosch bezocht. Hij vertelt: vijftig jaar geleden kwam roodbont in de omgeving van Leiden nog nauwelijks voor. In die tijd voerde zwartblaar de boventoon in deze streek met daarnaast de zwartbonten. De vraag bij de consument naar een goed stukje vlees begon toe te nemen en dieren met soort waren gevraagd op de markt in Leiden. Op de markt in Utrecht vonden mijn vader en ik weinig van dit soort dieren, maar Den Bosch kon de gezochte kwaliteit wel leveren. Daar kon je geregeld iets extra’s vinden.  Roodbonten uit Limburg,

die ook via de markt van Den Bosch in Zuid-Holland terecht kwamen, bouwden voor de vleesproductie de beste naam op. De Brabantse koeien met hun grote ribbenkast en nog wel eens wat plat in het achterstel konden veel kilo’s aanzetten, maar hadden minder die mooie vulling over het geheel, die vaak de Limburgse dieren wel lieten zien. Je fokte met de Brabantse koeien er niet zo gemakkelijk een dier met extra rondingen, zoals een paardebil, uit. Te witte dieren waren niet in trek; gezocht was het donkere haarkleed en voor brandrode dieren, die helemaal geen wit plekje op de romp hadden, werd een extra prijs betaald.

E 55

Het was de combinatie met een flinke melkgift, die er voor zorgde dat de roodbonten vaste voet kregen in het Hollandse weidebeeld. In het prille begin zal hieraan de presentatie van een flinke keurcollectie Brabantse roodbonten door de Centrale Bond MRIJ op de drukbezochte tentoonstelling E55 in Rotterdam in 1955 ongetwijfeld een steentje toe hebben bijgedragen.

Dit optreden door de Brabantse bond was kennelijk goed bevallen, want op de veetentoon- stelling in 1964  in Rotterdam werd opnieuw een groep met topkoeien uit de Brabantse MRIJ-fokkerij gepresenteerd.

Een van de boeren, die met meerdere collega’s in zijn omgeving goede ervaringen opdeed met de roodbonten was Kees de Groot in Zoetermeer. Vooral de post omzet en aanwas vond hij  economisch zeer interessant. ‘Op de beste kleigrond in de polder konden die Bossche koeien bij het vetweiden zo verschrikkelijk zwaar worden’. Kees de Groot was later een succesvol inzender met zijn dieren op de jaarlijkse VEBO-tentoonstelling in Leiden, toen daar ook een afdeling roodbont werd toegelaten.

Om aan de vraag van de leden te voldoen gingen enkele stieren van KI De Kempen dekdienst doen in het westen, zoals Willem bij KI Hazerswoude en Elza’s Prins bij KI Broek in Waterland, later Stompetoren.  ‘Onze missionarissen in het westen’, placht directeur Stef van Dieten daarvan te zeggen. KI Hazerswoude adverteerde met het feit, dat men als enige KI-vereniging in Nederland sperma van de 3 Nederlandse rassen kon leveren.

Spoedig kwam er voor de roodbonten een eigen foktechnische commissie onder de bezielende leiding van Jan Rotteveel uit Lisse. Die zorgde, dat de landelijke top van de MRIJ- stieren in het westen beschikbaar kwam via aankoop van diepvriessperma voor leden, die snel vooruit wilden in de roodbontfokkerij. In het topsegment van de fokkerij speelde de haarkleur later geen rol van betekenis meer.Maar ook bleef men KI-stieren uit Brabant huren om een goed kalf te krijgen voor de mesterij bij voorkeur met de donkerrode haarkleur. De meest gebruikte onder hen werd Adam 5, gefokt door de gebr. Roijakkers in Nuenen, waarvan meer dan 90.000 inseminaties in het westen werden verricht.

Moergestel, oktober 2007.  Frans Kuijpers