In 2024 bereikte de gemiddelde productie per koe in Noord-Brabant de hoogste plaats in de rangschikking van de 12 Nederlandse provincies. Vergeleken met de voorgaande vijftig jaar betekende dit een enorme omwenteling in de Brabantse melkveehouderij. In Brabant overheerste toch vanuit mensenheugenis het dubbeldoeltype, dus de koe die zowel geschikt was voor melk- en voor vleesproductie. Economen gaven 50 jaar geleden al aan dat de boeren in intensieve gebieden het beste konden streven naar een hoge melkproductie per koe. Voor die tijd was dat een revolutionair advies.
Volgen we de loop van de geschiedenis op dit punt
In het droogtejaar 1976 stond Brabant op de laatste plaats met de productie per koe volgens de Centrale Melkcontroledienst (CMC).
De productie bedroeg in dat jaar:
Rang | koeien per bedrijf | dagen | kg melk | % vet | % eiwit | vet-+ eiwit gr. | |
1976 | 12 | 39 | 313 | 5111 | 3.84 | 3.37 | 1181 |
Overigens was er heel weinig verschil tussen de 4 roodbontprovincies en eindigde Brabant onderaan omdat het de provincie was met de meeste MRIJ-koeien in vergelijking met Gelderland en Overijsel. Het verschil met Limburg bedroeg slechts een vet/eiwitgram.
Er veranderde weinig in de daarop volgende jaren. Pas rond de invoering van de melkcontingentering in 1984 komt er meer ruimte voor selectie van de individuele koe. Zo is de productie in 1991 opgeklommen naar de 9e plaats in de rij van provincies.
1991 | 9 | 49 | 311 | 6829 | 4.36 | 3.50 | 1730 |
In 1992 neemt Noord-Brabant weer de laatste plaats in de rangschikking in.
1992 | 12 | 52 | 314 | 6872 | 4.40 | 3.51 | 543 |
Het verschil kwam door de verandering in rangschikking van grammen naar kg vet/eiwit.
Noord-Brabant was in die tijd de provincie met de minste melkdagen en de kortste TKT en dat werkte hier dus in het nadeel. Een provincie als Noord-Holland had bijvoorbeeld melklijsten van 340 melkdagen.
In de volgende jaren begon de productie in Brabant heel geleidelijk weer te klimmen.
Totdat rond de millenniumwisseling de productie met sprongen omhoog ging volgens het overzicht.
1998 | 10 | 56 | 327 | 7906 | 4.36 | 3.50 | 622 |
2000 | 8 | 56 | 330 | 8438 | 4.31 | 3.49 | 657 |
2001 | 5 | 60 | 337 | 8553 | 4.40 | 3.50 | 676 |
In 2003 stapt CR Delta over naar een geheel nieuwe methode, nl. het rollend jaargemiddelde. Dit betekent o.m. dat ook de lactaties die geen 200 dagen halen worden meegenomen. Dit is een eerlijkere vergelijking waar Brabant van profiteert.
2003 | 3 | 64 | 305 | 7988 | 4.41 | 3.53 | 634 |
Vanaf 2003 staat Brabant stevig in de kopgroep en laat alleen Zeeland en Flevoland voor zich. Deze situatie is heel stabiel en duurt bijna 20 jaar.
Pas in 2022 klimt de Brabantse koe een treetje hoger op de productieladder als volgt:
2022 | 2 | 118 | 305 | 9636 | 4.38 | 3.57 | 766 |
Daarna is betrekkelijk snel de top bereikt met:
2024 | 1 | 126 | 305 | 9915 | 4.43 | 3.61 | 797 |
In melkproductie geven de bovenste drie provincies elkaar nauwelijks iets toe. Brabant maakt het verschil met wat hogere gehalten in de melk.
Meerdere factoren
Het succes van Brabant is van meerdere factoren afhankelijk, die zullen spelen rond de boeren, de koeien en de bedrijfsomstandigheden.
Voorop zal staan het vakmanschap van de Brabantse veehouder. Het intensieve bedrijf met zijn hoge veebezetting is ook een factor van belang. Evenals het voederregime met veel snijmais en minder invloed van de weersomstandigheden op de productie dan in de graslandprovincies.
De verschuiving naar meer zwartbont speelt ook mee, maar het is niet bekend of deze groter is dan in andere provincies. Ook kan de grotere aandacht voor productie-aanleg, die al aanwezig is vanaf de 70-er jaren in Brabant van fundamenteel belang zijn.
Hoe dan ook, de Brabantse melkveehouderij heeft een grote prestatie geleverd in de afgelopen tijd.
Moergestel, nov. 2024, Frans Kuijpers