Het ging nogal eens mis met een stierkalf bestemd voor de fokkerij bij sommige boeren. Door het StiermoederInseminatie Programma (afk. SIP ) werden de beste koeien in het werkgebied van de KI-vereniging aangewezen als stiermoeder. Daar waren ook koeien bij die stonden op bedrijven waar nooit aan stierenfokkerij was gedaan. Deze boeren hadden geen ervaring met de intensieve opfok die voor een jonge KI-stier in spé vereist was. Zo’n stierkalf werd meestal gewoon tegelijk met de vaarskalveren opgefokt. Op een leeftijd van 7 à 8 maanden kreeg het stiertje springnijgingen en werd dan apart gezet. Als dan op eenjarige leeftijd de foktechnische commissie van de KI-vereniging de stier kwam beoordelen vond deze hem te klein en te licht en volgde afwijzing voor de KI
Gezamenlijke opfok
MRY KI Limburg stelde in 1973 aan de Provinciale Bond voor de Rundveefokkerij in Noord-Brabant ( PBR ) voor om te komen tot samenwerking op dit gebied. Door gezamenlijke opfok zou de selectie in de aspirant-ki-stieren zoveel beter en eerlijker kunnen gebeuren. Bovendien zou de selectie op vleesproductie flink verbeterd kunnen worden in het MRIJ-ras. Meerdere Brabantse verenigingen zagen wel perspectief in dit voorstel. In eerste instantie waren dit de KI van Midden-Brabant, Land van Cuijk en Peelland. De Kempen en Bond Veghel bleven afzijdig.
Veeteeltkundigen gingen op studie in de buurlanden. Fokkerijconsulent Jo de Jonge bezocht met enkele collega’s in 1974 opfokstations in België, Duitsland en Denemarken. De stations in Scheldewindeke ( bij Gent ) en Ciney ( bij Namen ) bevonden zich toen juist in de opbouwfase. Wat later in het jaar maakten Chris Willems, de directeur van Midden-Brabant, en Koos van Leeuwen van het landelijk consulentschap een studiereis door Zuid-Duitsland en bezochten daar 5 opfokstations voor stieren van het Fleckviehras.
De eerste fase
De ki-verenigingen gingen ondertussen met elkaar voortvarend aan de slag. Plannen werden gemaakt voor een nieuw te bouwen opfokstal aan de Steemertseweg in Lierop vlak bij het
KI-station van Peelland. Toen de schetstekeningen voor het nieuwe gebouw ter beoordeling voorlagen en het cruciale punt van instemming naderde, trok KI Land van Cuijk zich alsnog terug als deelnemer. Na betrekkelijk korte tijd meldde KI De Kempen zich echter aan voor deelname met als voorwaarde dat het opfokstation in Oerle bij het Kempencomplex gebouwd zou worden.
Dat paste dan mooi in de strategie van Stef van Dieten, de directeur van De Kempen, die Oerle wilde uitbouwen tot het Veeteeltcentrum van het zuiden. Eerder al kwam het Centraal Laboratorium voor Melkonderzoek in Zuid-Nederland eveneens in Oerle terecht.
Het SIP op de schop
Tegelijkertijd werden de reeds langere jaren bestaande Stiermoeder Inseminatie Program-
ma’s ( SIP ) onder de loep genomen. De fokkerijspecialisten Jan Hilkens en Frans Kuijpers maakten een inventarisatie van de werking en de resultaten van de diverse SIP’s. Iedere vereniging gaf er op zijn eigen manier invulling aan. Men had het oog gericht op meer harmonisatie en zo mogelijk een uitbreiding van de programma’s. Voor een betere onderlinge afstemming ging de Centrale Stiermoeder Commissie van start. Als voorzitter werd Harrie van den Boer gekozen, terwijl Jan Gielen ondervoorzitter werd tot verdriet van de Limburgers, die luid hun ongenoegen lieten blijken. Over de te kiezen stiervaders werd men het betrekkelijk snel eens. Met uitzondering van de stieren Rolanda’s Gustaaf en Paul 2 van de Hulsbeek, beide verdienstelijke fokstieren, maar ze verlaagden wel het vetgehalte in de melk. Achteraf zouden beide toch flink wat invloed krijgen door hun nazaten Kian en Classic.
Nieuwe opfokstal in gebruik
In de loop van 1978 kwam de nieuwe opfokstal in Oerle gereed gelegen achter de woning van het hoofd stierenverzorging van De Kempen Martien van Bree. Hij zou samen met Harrie van Uden, die van Midden-Brabant overkwam, zorgen voor de opfok van de stiertjes. Later nam het stalpersoneel van De Kempen dit van Harrie van Uden over toen deze stopte.
Op 12 januari 1979 kwamen de eerste stierkalveren aan op het nieuwe station. Met de aanvoer van de kalveren liep het voorspoedig. Op 1 november van dat jaar stonden al 113 stieren in opfok.
Opfok- en testperiode
Met de eigen ophaaldienst kwamen de kalveren om de 14 dagen aan op het station.
De leeftijd bij aankomst is meestal 3 à 4 weken .De kalveren komen dan eerst 3 weken in quarantaine, waarna groepshuisvestiging en wennen aan vaste voeding volgt.
De eigenlijke testperiode liep in het begin van 5 tot 12 maanden leeftijd. Niet veel later werd de testperiode vervroegd met een maand van 4 tot 12 maanden. De stieren doorlopen dan de Eigen Prestatie Toets ( EPT ). Ze staan dan op de aanbindstal en worden individueel gevoerd. Het voederregime was in aanvang krachtvoer naar leeftijd en onbeperkt hooi.
Iedere 4 weken worden de stieren gewogen en de kruishoogte gemeten. Met deze gegevens in de hand komen de foktechnische commissies van iedere KI hierna op het opfokstation ter beoordeling van de stieren. Op eenjarige leeftijd kenschetst Harry Laurijsen van het Instituut voor Veeteeltkundig Onderzoek ( I.V.O. ) in Zeist de stieren op bevleesdheid en vetbedekking. Dan beslist ook de KI over al of niet inzetten als proefstier.
Opening en Open Dag
Als beheersvorm kozen de deelnemers voor de Stichtingsvorm. Voorzitter van het bestuur werd Jan Gielen met Harrie Versmissen als ondervoorzitter.
De officiële opening vond plaats op 2 oktober 1979 door Peter Koks, adjunct-directeur Veeteelt en Zuivel van het Ministerie van Landbouw en voorheen Consulent te Eindhoven.
Daags erna op 3 oktober was het Open Dag met plm. 1200 bezoekers van het station.
Financieel was er een meevaller met een startsubsidie vanuit de EEG te Brussel van 30 % van de stichtingskosten. Het O. en S. fonds verleende een bijdrage in de opfokkosten van f. 800 per stier in 1979 en f. 600 per stier in 1980
Uitbreiding
Behoudens kleine aanpassingen bleek de gekozen opzet goed te voldoen.
In 1981 kwamen de eerste kruislingkalveren met RHF-bloed in opfok. Zelfs de zwartbonten kregen belangstelling voor de centrale opfok. In september 1983 leverde de KI Federatie West-Brabant de eerste kalveren af in Oerle. Ook de na fusie ontstane KI-vereniging Limburg zette zwartbonte stiertjes in opfok. KI De Meijerij, vh Bond Veghel, sloot in 1984 aan als deelnemer. Het was duidelijk dat de opfokcapaciteit lang niet meer toereikend was.
In 1984 werd een nieuwe grotere stal in gebruik genomen met een capaciteit van 194 test-plaatsen. Ook weer ingericht als aanbindstal. De oude stal kwam nu geheel vrij voor de opfok tot 4 maanden.
Rantsoenen
Het voederregime onderging in de loop van de tijd wel enkele wijzigingen. Al spoedig werd ook snijmais opgenomen in het testrantsoen naast krachtvoer en hooi. Hierdoor kwamen verschillen in hoogtemaat meer tot uiting. In de nieuwe stal werd een compleet voer verstrekt middels een door het IMAG nieuw ontworpen voermengwagen, die het mogelijk maakte de stieren geautomatiseerd individueel te voeren. Hooi verdween uit het rantsoen en een compleet voer kwam er voor in de plaats op basis van snijmais gemengd met stierenbrok en stro/lucernebrok. Daarmee kwamen ook testresultaten beschikbaar voor voederconversie.
Ondertussen hadden de rekenmeesters van het I.V.O. en van Wageningen niet stil gezeten en introduceerden in 1983 een index voor vleesproductie op basis van de EPT-gegevens die tot dan beschikbaar waren gekomen.
Meerdere opfokstations
Elders in het land was de tijd ook rijp voor de centrale opfok van stierkalveren. Concrete plannen werden gemaakt voor stations in Stompetoren ( NH ) en Harfsen (Gld). Bouwcommissies van daar bezochten het station in Oerle om hier hun licht op te komen steken. Het station in Terwispel voor het noorden van het land was een jaar voor Oerle al gestart met de opfok.
Overgang naar KI Zuid
Door de grote ki-fusie ontstond per 1 september 1985 KI Zuid-Nederland. Alle deelnemers aan de centrale opfok gingen op in de nieuwe ki-vereniging, waardoor per die datum het centrale opfokstation onderdeel werd van KI Zuid-Nederland. De eerste tijd ging het station op dezelfde voet verder. Na verloop van tijd werd de EPT niet meer toegepast. De voermengwagen werd verkocht aan de melkveehouderij van Kees Ansems in Hoogeloon, die er nog jaren gebruik van heeft gemaakt.
Resultaten
Gerekend over de eerste 6 jaren van de centrale opfok zijn 811 stierkalveren opgefokt.
Hieruit zijn 272 stieren voor ki aangewezen; dit is 33.5 % ofwel 1 op 3.
Stieren aangewezen voor ki, maar niet ingezet zijn er 36 vooral vanwege de kwaliteit van het sperma (dit is 4.4 % van het totaal).
Per 1 september 1985 – overgang naar KI Zuid – stonden 241 stieren in opfok.
Wat waren de behaalde resultaten?
Het stationsgemiddelde na de test op 365 dagen van alle MRIJ-stieren bedroeg
gewicht groei per dag kruishoogte
Stalgemiddelde 407 kg 1145 gram 124.4 cm
Het gemiddelde van de voor ki aangewezen stieren was:
KI MRIJ 224 st. 417 1166 126.0
KI RHF*MRY 22 st. 412 1170 128.2
KI HF zwartbont 26 st. 395 1122 130.3
De roodbonte koeien moeten dringend groter worden was in die tijd het streven. Voor de selectie van de stieren gold een strikte hoogtemaat waar men niet onder ging zitten. Het grootste deel van de niet geselecteerde stieren was niet groot genoeg dan wel te weinig ontwikkeld. Grotere stieren zijn binnen het MRIJ-ras ook wel zwaarder, zodat de uniforme opfok ook resulteerde in een wat hogere EPT.
De Dubbeldoelproef
Als vervolg startte het I.V.O. met een nakomelingenproef, de z.g. Dubbeldoelproef. Deze was groot van opzet. Van 61 in Oerle en Harfsen opgefokte ki-stieren werden 34 nakomelingen per stier gemest als vleeskalf of vleesstier. De stier Roland 11 gold als referentie stier. De resultaten waren gunstig: het verband tussen de EPT van de vader en de mestresultaten van de zonen was duidelijk positief. Ook vond men een verschil van fl. 38 per kalf tussen Brabant/Limburg enerzijds en Gelderland anderzijds. Blijkbaar was in het zuiden in het verleden meer gedaan aan de vleesproductie-aanleg dan in het oosten.
Bekende stieren
Het is wel aardig om hier enkele populaire fokstieren uit de centrale opfok te noemen.
Ten eerste Betsie 19’s Mars, geboren 5/1 1979 bij Tonnie van de Biezen in Rosmalen.
Hij werd eigendom van KI Midden-Brabant en ging per 1/9 1985 over naar KI Zuid.
Betsie 19’s Mars is de meest gebruikte stier aller tijden in Noord-Brabant. Van hem zijn
Indertijd bijna 270.000 inseminaties verricht.
Hij had een hoge EPT volgens zijn jaargang met een dagelijkse groei van 1274 gram, gewicht van 451 kg en een kruishoogte van 130 cm op 365 dagen.
Omroep Brabant op 19 november een tv-uitzending aan deze stier gewijd.
Ten tweede Leon, geboren 22/12 1982 bij Jo Westerlaken in Nuland en ingezet door de
MRIJ-cie Nederland. Leon is de meest gebruikte stier van het inkruisingsprogramma en had alleen al in het zuiden meer dan 160.000 inseminaties. Hij behoorde tot de grootste stieren van zijn jaargang met 133 cm. Leon woog 420 kg op 365 dagen en had een groei per testdag van 1176 gram. Bevleesdheid en vetbedekking werden met 2+ matig gewaardeerd.
Terugblik
De centrale stierenopfok en EPT hebben hun waarde voor de fokkerij wel bewezen. Maar door de overgang naar Holstein veranderde de fokkerijwereld ingrijpend. Foktechnici hadden meer oog voor de gewenste rasbalk en bevleesdheid kwam als eigenschap op een laag pitje te staan. Zo snel mogelijk naar een rasbalk toe van 100% HF werd ook bij de roodbonten het streven. Mogelijk wat voorbarig sneuvelde zo de EPT. Veel boeren hielden nog wel van een spiertje op hun koeien getuige hun stierenkeuze.
De centrale opfok van stierkalveren is wel tot vandaag de dag blijven bestaan. De landelijke coöperatie CRV heeft hiervoor in 2021 een nieuwe opfokstal gebouwd voor 120 stieren in Ambt Delden. Ook daar worden de stiertjes nog steeds op gezette tijden gewogen.
Moergestel, november 2024 Frans Kuijpers