De ligboxenstal uitgevonden in de Astense Peel
De ligboxenstal heeft een ware revolutie veroorzaakt in de rundveehouderij. Het prille begin ligt bij experimenten van een jonge boer in de Peel, die zonder voorbeeld de eerste ligboxenstal bouwde in de zomer van 1962. Een zeer beperkt budget bleek achteraf de sleutel tot het succes. In kleine kring kreeg hij aanvankelijk navolging, totdat vanuit Brabant in de zeventiger jaren een ongekende bouwgolf op gang kwam, die de rundveehouderij in heel Nederland en ver daarbuiten zou vernieuwen.
Het experiment lokte
Thuis op het ouderlijke bedrijf in Asten experimenteerden Frans Driessen en zijn broers in de winter van 1961/62 met ligboxjes voor jongvee. Toen in de zomer van 1962 Frans een nieuw bedrijf ging stichten in Asten-Heusden aan de Kokmeeuwenweg werd hier de eerste ligboxen stal gebouwd. Zoals de meeste jonge boeren toen in Brabant niet met geld en goed gezegend lokte het experiment. Frans Driessen vertelt erover: Het was een zo eenvoudig mogelijk gebouwde stal voor 30 koeien, waaraan mijn broers en niet te vergeten mijn zwagers flink meegeholpen hebben. Het benodigde hout voor de gordingen en de boxafscheidingen haalden we uit ons bos en het meeste werk bij de bouw deden we zelf. Voor het voerhek gebruikten we houten schoftbomen als afscheiding. Voor het melken bouwden we een 2+2 open tandemstal, zoals die in de buurt in gebruik was bij collega Sjef Berkvens. De mestafvoer gebeurde met spoelwater en handschuif, via een geul in het midden van het looppad tussen de twee rijen boxen. Uit het oogpunt van kostenbesparing (totale kosten stal fl.10.000,- ) werd er geen harde vloer in de boxen gelegd. Al snel bleek dat de koeien graag op het zand in de ligboxen gingen liggen, ook al voldeed de box niet aan de juiste afmetingen en hadden we de afscheidingen te dicht geplankt. De bewegingsvrijheid deed hen goed en voor Frans Driessen was een flinke arbeidsbesparing het gevolg. Overigens was het wel afzien voor het jonge gezin, dat het eerste jaar voor in de stal woonde, omdat de strenge winter van 1962/63 in alle hevigheid toesloeg. De sneeuw belemmerde de bereikbaarheid van het bedrijf, wat de melkrijder bij het ophalen van de melkbussen soms voor grote moeilijkheden plaatste. Maar voor de koeien in de stal leverde de strenge winter betrekkelijk weinig problemen op.
In de zomer van 1963 werd een nieuw woonhuis voor fl. 16.000 bij de stal gebouwd en was het eerste pioniersjaar al weer snel vergeten.
De eerste belangstelling
Al spoedig begon er vanuit het landbouwkundig onderzoek en de landbouwvoorlichting belangstelling te komen voor het experiment in de Peel. Deskundigen van de veterinaire faculteit in Utrecht kwamen een kijkje nemen en kwamen tot de conclusie dat de ligboxenstal inderdaad functioneel was ondanks eerdere negatieve bevindingen bij dergelijke experimenten op twee bedrijven in Zuid- en Noord-Holland (Maasland en Oostwoud). Daar waren de experimenten uitgevoerd in bestaande stallen, wat problemen gaf in ruimtelijk opzicht en bij die gelegenheid bleken de onverharde ligboxen in Asten de sleutel tot het succes te zijn. Bij de landbouwvoorlichting waren de meningen in die beginperiode verdeeld, maar de specialist gebouwen van het consulentschap Eindhoven Leo Giesbers was positief evenals bedrijfstak- deskundige Piet van Rijswijk van het consulentschap Tilburg, die zou uitgroeien tot de grote propagandist voor dit nieuwe staltype.
De ligboxenstal begon hier en daar al wat navolging te krijgen bij veehouders, die bij Frans Driessen waren komen kijken. Hij noemt boeren uit Borkel en Schaft, Wintelre, Diessen, Ysselsteijn en bij Zevenaar en uit eigen omgeving broer Jan en Sjef Berkvens, die in de jaren 1966/67 bouwden.
Los van de ervaringen in Brabant ging de nieuwe proefboerderij De Waiboerhoeve in Millingen aan de Rijn aan de slag met nieuwe huisvestingssystemen in de veehouderij. Daar werd rond 1966 de ingestrooide loopstal omgebouwd tot een stal met 30 ligboxen, waarin de koeien vast stonden. Wat later werd ook met eenvoudige huisvesting in nissenhutten ervaring opgedaan. De Waiboerhoeve trok in die tijd veel bezoekers.
Studieclub
Uit de contacten tussen Asten en Borkel en Schaft ontstond de studieclub van grotere melkveebedrijven, die leidde tot een flink aantal innovaties ter verdere verbetering van de ligboxenstal. Te denken valt daarbij aan roostervloeren, boxafscheidingen, voerhekken en melkstallen. Hout werd vervangen door metaal en de befaamde Driessenbox kreeg brede toepassing. De studieclub speurde al spoedig ook over de grens, waar in de Belgische Kempen de eerste experimenten liepen met het voederen van snijmaïs en zelfvoedering van de koeien in sleufsilo’s. Zo vertelde Frans Driessen, dat hij in Asten in 1971 de eerste was die daar de snijmaïsteelt introduceerde. Door al deze zaken veranderde de rundveehouderij in Brabant compleet van aanzien. Het werd de tijd van de blijvers en de wijkers; de tijd van het oude vertrouwde gemengde bedrijf was voorbij en een periode van ongekende groei door ontmenging en specialisatie enerzijds en bedrijfsbeëindiging anderzijds brak aan. Gedwongen door de sterk achterblijvende melkprijs was rond 1960 de groei naar wat grotere eenheden ingezet. Het aantal koeien per bedrijf groeide in die periode gemiddeld van 8 naar 15 stuks, maar toen ondertussen de koeien ook op de jongveestal en in allerlei bijgebouwen en hokken moesten worden gehuisvest en gemolken bood de komst van de ligboxenstal in Brabant het gewenste perspectief.
De grote doorbraak
Het duurde toch nog even, voordat de instituten in Wageningen om waren. Op de massaal bezochte Werktuigendagen in Liempde propageerde de voorlichtingsdienst in 1969 als nieuwste ontwikkeling de montagestal, die nog als aanbindstal was uitgevoerd. Verplaatsers in de ruilverkaveling bouwden in die jaren nog overwegend een nieuwe grupstal. Zo ook in het ruilverkavelingsgebied de Luther onder Hooge Mierde in de Z-W-Kempen, waar prachtige bedrijven ontstonden. Vijf jaar later waren echter bijna al deze stallen omgebouwd tot ligboxenstal. De zeventiger jaren kenmerkten zich door ongekende bouwactiviteiten zowel voor rundvee als voor varkens op het Brabantse platteland. Begin 1972 waren er in het consulentschap Eindhoven, globaal Oost-Brabant omvattende, al 500 ligboxenstallen in gebruik. Een jaar later was dit aantal al weer gestegen tot 725, waarbij na de Peel en de Kempen nu ook het Land van Cuijk zich niet onbetuigd liet. Eenzelfde ontwikkeling deed zich in de rest van Brabant en in het aangrenzende Limburg voor. Excursies van veehouders aanvankelijk vooral uit België en wat later uit de rest van Nederland kwamen in Brabant kennis maken met deze nieuwe vorm van huisvesting. De belangstelling werd zo groot, dat het consulentschap Tilburg overwoog om voor excursies een entreebedrag in te voeren. Ondertussen steeg in de provincie Noord-Brabant het aantal ligboxenstallen van ca 3000 in 1976 naar 5000 in 1980. Het gevolg was een ongekende uitbreiding van de veestapel. Telde de provincie in 1968 255.000 melkkoeien, dit aantal was in 1984 opgelopen tot 420.000 stuks. Begin jaren tachtig streefde Brabant met het aantal stuks melkkoeien Friesland en Overijssel (excl. Flevoland) voorbij. In 1985 kwam Brabant ook voorbij Gelderland en het werd toen voor even de grootste melkveeprovincie van ons land. Dit was echter maar voor een jaar, vanwege de melkquotering die inmiddels door de EEG was ingevoerd.
Eigen bedrijfsontwikkeling
De vroege pioniers gingen volop mee in de stormachtige bedrijfsontwikkeling. Het gezin Driessen, waar Frans deel van uit maakte, telde 4 zoons en 4 dochters. De zoons werden allen melkveehouder, de dochters trouwden allen met een melkveehouder. Frans Driessen bouwde in 1973 een nieuwe stal met 130 ligboxen. Vader Antoon Driessen molk in zijn tijd 15 koeien, zijn zoons en schoonzoons hielden begin jaren tachtig tezamen meer dan 1000 melkkoeien.
Vermeldenswaard is zeker, dat nu anno 2007 de volgende generatie actief boer is, op al deze bedrijven nog melkvee aanwezig is plus nieuwe bedrijven zijn gesticht in Limburg, Groningen en Friesland.
Erkenning
Het experimenteren zat Frans Driessen in het bloed. Zo werkte hij aan vernieuwingen bij 1,2, 3 en later 4-rijige maïshakselaars en ontwierp hij een hydraulische krachtvoerdosering te bedienen vanuit de melkput.
Landelijke erkenning viel Frans Driessen later wel ten deel. Ter gelegenheid van de 10.000e ligboxenstal in Nederland werd hij in Wageningen gehuldigd als de pionier van het eerste uur.
Zelf was hij echter nog meer verguld met de huldiging door het LEI, toen hij 25 jaar achter elkaar in 1988 als LEI-studiebedrijf gefunctioneerd had. Zo iets was nog nooit voor gekomen bij het LEI, wat wel aangaf hoezeer Frans op zijn bedrijf kostprijsbeheersing hoog in het vaandel had staan. Ook in de veeverbetering was de familie Driessen actief; de een meer als fokker, de ander meer als bestuurder. Vader Antoon was indertijd voorzitter van de fok-en controlevereniging van Asten, terwijl Frans Driessen later in deze functie in zijn voetsporen trad en in het verlengde daarvan was hij bovendien voorzitter van de Bond Peelland en bestuurder in overkoepelende organisaties. Zijn broer Jan Driessen was in die tijd voorzitter van de ki-vereniging Peelland.
Tot besluit
Frans Driessen (71) woont nu met zijn vrouw Riek Aarts in een mooie burgerwoning in Asten-Heusden. Zoon John boert op het bedrijf aan de Kokmeeuwenweg. Aan zijn verhalen te horen is het uitvindersbloed zijn kinderen ook niet vreemd. Zo bouwde John in 2007 een draaimelkstal van eigen ontwerp waar de koeien achteruit de zij aan zij carrousel in lopen met als voordeel beperkte ruimte en minimale loopafstanden. Ik werkte zelf het liefste zonder voorbeeld, zegt Frans er van, terwijl hij zijn knipselmap door neemt. Hij blijft zelf de nuchtere Peellander onder de enorme omwenteling die zijn uitvinding voor de rundveehouderij heeft betekend. De ligboxenstal, nu in binnen-en buitenland niet meer weg te denken, die vanuit Asten de wereld veroverde.
Moergestel, december 2007.
Frans Kuijpers