Van randfiguur tot basisstier
Over de fokkerij van Geertje’s Jan
De Antwerpse Rijksveeteeltconsulent ir. Daniël van Nieuwenhuyze beschouwde Geertje’s Jan achteraf als de beste roodbonte stier van Nederland. Als melk- en uiervererver stond hij inderdaad op ongekend hoog niveau in zijn tijd; hij leefde van 1949 tot 1959 en dekte bij de KI-vereniging Land van Cuijk. De fokkers van naam uit die tijd gebruikten Geertje’s Jan nauwelijks, maar gaven de voorkeur aan Doel, de nationale reserve-kampioen van 1954.
Moederlijn
Geertje’s Jan kwam uit een voortreffelijke moederlijn: melktypisch en 5 generaties achter elkaar hoog bekroond op de Land van Cuijkse fokveedag.
Geertje’s Jan – | Geertje – | Treesje – | Keetje – | Grada – | Cato |
12516 Pref. 2 | 83891 KS | 37766 KS | 23959 S | 16552 S | 7872 R |
v. Julia’s Jan 10383 | Stina 3’s Prins 6675 Pref. 1 | Sjoerd 3218 Pref. 2 | Doel v Beers 2371 | Florus1 403 | geb. 1916 |
Over hun prestaties
Cuijk 1950-1958. In deze periode nam Geertje jaarlijks deel aan de fokveedag. Bij het ouder worden nam de waardering van de keurmeesters voor Geertje steeds meer toe. Van 1956 tot 1958 werd zij steeds als derde in haar rubriek in de prestatieklasse geplaatst. Geertje stond ook in de collectie, die haar vader in 1951 het preferentschap in de 1e klasse bezorgde. Het keuringsrapport van Geertje vermeldt forse maten voor die tijd en ab voor uier en melktekens.
Laten we voor de eerdere generaties de verslaggevers van toen aan het woord:
Cuijk 1942. HET KAMPIOENSCHAP der melkgevende koeien was voor Treesje van B. Heiltjes te St. Agatha, een hoogadellijke koe met best achterstel en een ideale uier, doch wat te teer in de voorhand.
Cuijk 1935. HET KAMPIOENSCHAP werd glansrijk gewonnen door Keetje 23959 S van B. Heiltjes te St. Agatha, de reserve-kampioene van Utrecht. Het is een schitterende koe om naar te kijken, mooi van vormen, vooral in het achterstel, doch niet onberispelijk bespierd, evenwel toch een waardige kampioene.( Keetje was een maand eerder reserve-kampioene op de NRS-tentoonstelling van 1935 in Utrecht.)
Cuijk 1929. Voor HET KAMPIOENSCHAP kwamen een 12-tal koeien in aanmerking, waarvan 6 elkander in harden strijd den zege betwistten; hieronder Grada van B. Heiltjes te St. Agatha.
Cuijk 1926. In de grote rubriek melkgevende koeien met gewone productie (22 stuks) behaalde Cato 7872 R van B. Heiltjes te St. Agatha de 6e plaats. Dit moet een beste rubriek zijn geweest aangevoerd door de kampioenes Aafje en Madam van de Wed. M. Huberts te Beers met verder nog 2 Cuijkse reserve-kampioenes voor Cato. Na haar op plaats 7 stond Lotje van de Wed. J. Hermanussen in Beers, de latere Nationale kampioene van 1928!
Er zijn nauwelijks fokfamilies uit die periode te noemen, die op de fokdag over meerdere generaties zo hoog bekroond zijn. Of het zouden de Dora’s en Liza’s van Goossens moeten zijn. Saillant detail van de nationale tentoonstelling in Utrecht 1935, waar Goossens en Heiltjes de winnaars waren is, dat via een vergeten krans Liza Heiltjes en Piet Goossens elkaar nader leerden kennen, en vanaf 1939 vele jaren het fokkersechtpaar op de Tienmorgen in Beers zouden vormen.
Vaderlijn.
Huub, de jongste zoon van Bernard Heiltjes trok met Geertje naar Haps, naar Roland 9600, de plaatselijke favoriet, die later ook preferent verklaard zou worden. Maar omdat Roland zopas een andere koe gedekt had was hij even niet beschikbaar en werd uitgeweken naar Julia’s Jan, die toen op het tweede plan stond. Later bleek Julia’s Jan toch een zeer verdienstelijke vererver te zijn met name op het productiefront en in Haps is zelfs wel eens met de gedachte gespeeld om ook deze stier voor het preferentschap te laten keuren.
Julia’s Jan was geboren in Zuid-Limburg bij Jac. Gelissen in Beek. Zijn vader de preferente Jan 6579 leverde in Beek en omgeving ruime, behangen melkkoeien met goede en vaak zelfs fraaie uiers. Het voorgeslacht van moeder Julia was van Cuijkse origine. Haar moederlijn voerde terug op de bekende koe Roza 10460 KS van Herman Thijssen in Cuijk, die rond 1925 tot de koeien met de hoogste melkproductie bij de roodbonten in Nederland behoorde.
Deze Roza stond via haar zoon Jan 2108 in dezelfde familierelatie met de Kempen-stamvader Anna’s Dempsey, die in zijn verervingsbeeld veel gelijkenis vertoonde met Geertje’s Jan.
De vader van Jan 6579 was de preferente Hendrik Jan, die de fokkerij in Sevenum op een hoger plan had gebracht en een uitgesproken stierenfokker was. Bij de grootvader van Hendrik Jan is de cirkel weer rond en zijn we terug in St Agatha, bij Sjoerd 3218, een der beste verervers uit de Sjoerd-lijn, en ook de vader van Treesje.
De stier zelf
Geertje’s Jan zelf is enkele keren op de centrale stierenkeuring in Den Bosch uitgekomen, waar hij redelijk goed geplaatst werd. Zijn omschrijving luidde: voldoende diepe stier met wat smalle rug. Maar in al die jaren is er nooit een foto van de stier gemaakt.
Zijn vererving was uitzonderlijk melkrijk voor die tijd. Qua bespiering voldeden zijn dochters echter niet aan het MRIJ-ideaal, waardoor ondanks de sterke uiers de exterieurvererving van Geertje’s Jan met niet meer dan als voldoende werd gewaardeerd. Dit was de reden dat hij bij de fokkers aan de Maaskant in die tijd niet erg in tel was. Dit in tegenstelling tot de veehouders in de dorpen aan de Peelrand. Inseminator Nol Nabuurs promootte daar de stier ten volle. In die tijd werd de grondslag gelegd voor de latere opkomst van Wanroy e.o. als (stieren)fokgebied.
Maar tijden veranderen. Begin jaren zestig had het traditionele gemengde bedrijf in Brabant zijn langste tijd gehad en begon de periode van specialisatie en de groei naar grotere eenheden. Hierdoor stelden de veehouders hogere eisen aan melkproductie en uiervorm van hun roodbonten. Dit speelde achteraf de fokkerij van Geertje’s Jan in de kaart. In 1964 werd bij het NRS de keuring voor het preferentschap aangevraagd en tot verbazing van de meeste insiders werd het predikaat ook toegekend. Nu klonk het oordeel over de exteriervererving al wat milder: De dochters vormen een redelijk uniforme groep voldoend tot zeer goed ontwikkelde vrij typische dieren, welke veelal wat arm gespierd zijn en over goede tot zeer goede uiers beschikken. Deze laatste eigenschap gaf samen met de zeer goede productie-vererving de doorslag voor het behalen van dit hoge fokkerij-predikaat. Met een melkindex van 13.70 en een daadwerkelijke verhoging van de melkproductie van 500 kg melk en meer per lactatie t.o.v. de moeders was Geertje’s Jan veruit superieur aan al zijn tijd- en rasgenoten. Het vet- en eiwitgehalte in de melk werden daarbij netjes op peil gehouden.
Hierna bleven successen voor de dochters op het exterieurfront niet uit. Op de Cuijkse fokveedag van 1964 behaalden Frieda 4 van Herman Aben uit Wanroy en Hanna 5 van Jan Peeters Weem uit De Mortel het kampioenschap. Beide koeien waren dochters van Geertje’s Jan. Naar de nationale tentoonstelling van 1964 werd een dochtercollectie afgevaardigd die daar met een eerste prijs werd bekroond vooral vanwege de beste uiers. Als alle eerste prijs-collecties van stieren van de naoorlogse NRS-tentoonstellingen tot en met 1979 tezamen op een rijtje worden gezet is er geen enkel vaderdier over de rassen roodbont, zwartbont of blaarkop heen, dat Geertje’s Jan op grond van KI-resultaten kan evenaren als melkvererver. Geheel in deze lijn won Hanna 5 van J. Peeters Weem uit De Mortel de Prof. de Jongprijs bij MRIJ als de eersteprijs-winnares met de hoogste dagproductie van de tentoonstelling.
Invloed
Toen in 1965 in Brabant het StiermoederInseminatieProgramma (SIP) bij de ki-verenigingen van start ging kwam het accent veel meer op productie te liggen. Hierdoor kreeg de melktypische nafok van stieren als Geertje’s Jan en Anna’s Dempsey meer invloed.
Het Geertje’s Jan-bloed werd vooral verspreid door zijn zoon Dora 22’s Jan en zijn kleinzonen Liesje 2’s Jan en Mia 2’s Theo.
Dora 22’s Jan, ook wel Wim genoemd naar zijn fokker Wim Peters in Beers was ook weer een buitengewone melkvererver, maar hij verlaagde het eiwitgehalte nogal. In het exterieur voldeed hij niet aan de gestelde eisen van die tijd wegens de open bouw met wat weinig afwerking en de arme bespiering van de dochters, hoewel de kritiek niet zozeer ontwikkeling, uiers en beenwerk betrof. Dora 22’s Jan was geen stierenfokker, van hem kwamen drie zonen op de KI, waarvan Frieda 7’s Jan, de kleinzoon van de Cuijkse kampioene Frieda 4 fokstier werd .Toen hij hier voldoende gebruikt was, ging Frieda 7’s Jan naar Westfalen, waar hij bij de KI Münster nog kansen kreeg als stiervader.
De invloed van Dora 22’s Jan loopt vooral langs de vrouwelijke lijn en dan komen we als eerste terecht bij topvererver Prins 2 van de KI Land van Cuijk. De Dora 22’s Jan-dochters kregen vaak als aanbevolen partner de stier Liza 52’s Arie toebedeeld. Zo ook de KS-koe Martha 28 van Piet van de Kolk in Wanroy waaruit de duurzame Martha 33 ontstond, de moeder van Prins 2.
Prins 2 groeide rond 1980 uit tot de belangrijkste MRIJ-stier internationaal gezien vanwege zijn beste melkvererving. Zijn nafok is niet alleen nog vertegenwoordigd bij de zuivere MRIJ-fokkerij via Lina 4’s Prins, maar is ook niet weg te denken in de roodbontfokkerij vooral via dochter Julia 116 van de gebroeders Jansen in Overloon, de grootmoeder van Pigeonwood.
Achter Julia 116 zien we zelfs twee keer na elkaar de combinatie Liza 52’s Arie maal Dora 22’s Jan. Haar moeder immers had de MRIJ-stier Theodorus tot vader, een Liza 52’s Arie-zoon geboren uit de Dora 22’s Jan-dochter Marie12 van Theo van Dinther in Oss. Op grond van het RHF-bloed alleen is de buitengewone productie-aanleg van Pigeonwood niet te verklaren. Aan dit succes zal vanuit MRIJ voor een belangrijk gedeelte het bloed van Liza 52’s Arie en van Dora 22’s Jan niet vreemd zijn. Ondertussen heeft het Pigeonwoodbloed grote invloed gekregen op de fokkerij vooral vanwege zijn zoon Andries en kleinzoon Kian, de meest gebruikte stier van Nederland in de zomer van 2006. Eveneens vinden we Dora 22’s Jan ook nog rechtstreeks in de moederlijn van stieren als Misty en Classic.
Liesje 2’s Jan gaf precies de koeien, die pasten in de sterk groeiende melkveehouderij van Peelland rond 1970 door de opkomst van de ligboxenstal. Hij stond bij de KI-vereniging van Lierop, was een kleinzoon van Geertje’s Jan via Betje 19’s Jan en gefokt door Frans Coppens in Rosmalen. Hij bracht een normaal ontwikkelde, evenredig gebouwde koe met sterke uier en benen.Zijn productievererving was op alle onderdelen positief. De uniforme dochters van Liesje 2’s Jan kleurden de weilanden in de Peel rood en waren goed aan elkaar te herkennen tot en met het rode biesje over de hak.
Mia 2’s Theo vestigde met een vererving van plus 865 kg melk een nieuwe productierecord voor het MRIJ-ras. De gehaltes in de melk werden daarbij flink verlaagd. De uiers van zijn dochters waren meestal goed gevormd, maar nogal eens wat los aangehecht. Overigens waren het goed ontwikkelde en ruim gebouwde koeien, die men zeker niet armgespierd mocht noemen. Mia 2’s Theo was gefokt door Toon van Oirschot in Sint Oedenrode en evenals zijn vader de Geertje’s Jan-zoon Theo fokstier van KI De Kempen. Zijn bloed vinden we terug in het voorgeslacht van de belangrijke stieren Erik 1 bij MRIJ en Beautiful bij roodbont.
Tot de invloedrijke Geertje’s Jan-dochters moet zeker Pieta 5 van Toon Egelmeers in Wanroy gerekend worden. We vinden deze stammoeder terug achter stieren als Clara’s Orkan en Parole.
Buitenland
In de tijd van Geertje’s Jan was men in Belgi?en Duitsland zeker niet gecharmeerd van het type stier, dat hij doorgaans leverde. Vandaar dat er enige spijt doorklonk in de conclusie achteraf van de hoogste fokkerij-autoriteit van de provincie Antwerpen. Des te merkwaardiger is het, dat de bloedlijn van Geertje’s Jan in Duitsland in de zeventiger jaren wel tot grote ontwikkeling is gekomen. Dit kwam vooral door 2 zonen in Duitsland geboren en in de moeder drachtig uit het Cuijkse land ingevoerd. Op de eerste plaats de stier Geermar, geboren in Sleeswijk-Holstein uit de vaars Marietje 11 afkomstig uit de onbekende stal van K. ten Haaf in Beers. Zoon Holstein zou later in Westfalen een uitstekende bloedlijn vestigen. Daarnaast moet zeker ook genoemd worden de stier Bets, geboren uit een van de laatste Betje’s van de bekende stal Schraven in Escharen, die drachtig aangekocht was door de Westfaalse topfokker Heinrich Budde-Lohmann in Nottuln. In Duitsland zijn niet minder dan 10 stieren uit deze stierenlijn met het hoogste fokpredikaat Elite 1 of 2 onderscheiden. De aanleg voor hoge melkproductie en mooie uiers in deze vaderlijn verloochende zich ook in Duitsland niet.
Terug naar het heden. Zoals verwacht komen we Geertje’s Jan met zijn nafok herhaaldelijk tegen in de pedigree van stieren, die van groot belang zijn geweest voor de productiestijging in de loop van de jaren. Zo vinden we op de stierenkaarten van CR Delta van september 2006 Geertje’s Jan nog terug achter 18 van de 28 stieren bij roodbont en achter 14 van de 15 bij MRIJ. En wat ook wel iets zegt, meestal wel bij de stieren op de bovenste helft van de kaart.
Slot
In ons land is de directe invloed van Geertje’s Jan en zijn bloedlijn beperkt gebleven tot Noord-Brabant en meer speciaal het Land van Cuijk. Pas later heeft dit specifieke Brabantse bloed indirect door Prins 2 meer kansen gekregen in de landelijke MRIJ-fokkerij. Het Geertje’s Janverhaal is bovendien een mooi voorbeeld van hoezeer productieve MRIJ-lijnen bijgedragen hebben aan het succes van de inkruising met (Red) Holsteinbloed, waardoor de tegenwoordige roodbontfokkerij is ontstaan.
December 2006. Frans Kuijpers.