ROODBONT, (R)HF gemengd met MRIJ
Toelichting bij het overzicht van de stieren
Welke stieren zijn boven komen drijven en hebben de richting bepaald in de Roodbontfokkerij van de afgelopen 20 jaar? Het blijkt dan dat de stieren afkomstig uit een MRIJ-moederstam een sterk stempel gedrukt hebben. Anders dan bij zwartbont is het bij roodbont niet juist om te spreken over de Holsteinisatie van roodbont. Veeleer is er sprake van het intensief mengen van ( R )HF en MRIJ-genen met elkaar om zo van de positieve eigenschappen van beide uitgangsrassen te kunnen profiteren.
In het kort komt het hierop neer, dat (Red) Holstein heeft kunnen zorgen voor meer melk, betere uiers en meer maat, terwijl MRIJ voor bespiering en constitutie zijn pluspunten heeft geleverd evenals voor eiwitgehalte en een vlakkere vet/eiwitverhouding in de melk.
De vroege initiatieven met (R)HF-inkruising rond 1980 of iets eerder in het Zuiden -en met name in het Land van Cuijk- zijn duidelijk terug te vinden in dit overzicht. Kort daarop is het inkruisingsprogramma van de MRIJ-Commissie Nederland van start gegaan.
De KI oefende in die begintijd reeds veel invloed uit op de tot stand gebrachte paringscom- binaties en daar waren de veehouders in het Zuiden al meer mee vertrouwd dan in het Oosten.
Een mooi voorbeeld hiervan is de stier Pigeonwood, ook al is dit misschien toeval, die geboren is uit de moederstam, die thuis was bij de buren van Drs.J. Goossens, de directeur van KI Land van Cuijk.
De eerste grote omschakeling rond 1987 van MRIJ-veehouders naar Roodbont is gekomen door de stieren, die in bespiering en eiwitgehalte van de melk goed aanvaardbaar waren. Met name door stieren als Leon, Robert 5, Franko en Red Mitchel. De laatste twee stieren stonden te boek als 100% HF, maar kwamen in hun fokkerij dichter bij het fokdoel van MRIJ dan van Holstein. Beide stieren tonen de betrekkelijkheid van de bloedvoering aan als het gaat over het bepalen van een fokdoel.
Leon en Robert 5 waren de kruislingstieren van de MRIJ-Commissie, die massaal gebruikt zijn. Het succes van Leon lag vooral in de productievererving; de combinatie van melk en eiwit. Zelfs de zuivere Red-Holsteins van zijn tijd -met uitzondering van Caveman- waren niet in staat de Inet van Leon te evenaren.
Astor 10 van de Beemster kwam als halfbloed wat later, hij werd gebruikt op bedrijven die voor het eerst gingen kruisen èn op bedrijven, waar men de koeien al wat te extreem ging vinden.
Dan komen Pigeonwood en, even later, Marty, die een geweldige eiwitvererving af laten drukken van een ongekend hoog niveau. Het mengen van de genen levert hier zeer verrassende en gunstige effecten op. Bovendien geeft Marty naast zijn hoge Inet ook een goede bespiering mee aan zijn dochters. Marty zorgt samen met Clara’s Orkan en Liza 97’s Caveman rond 1994 voor de tweede grote verschuiving van MRIJ-veehouders die overschakelen op Roodbont.
Hoewel de fokkerij van Pigeonwood en Marty zijn beperkingen kent, leveren deze stamvaders toch een volgende generatie fokstieren. Dit laatste geldt eveneens voor Clara’s Orkan, die zelf een zeer aansprekend exterieur ( en productie) vererft.
De belangrijkste zoon van Pigeonwood wordt Andries, waarvan momenteel de zonen de indexlijsten bestormen. Hij is zelf een voorbeeld van een stier van zeer uiteenlopende afstam- mingselementen, wat hem niet verhindert toch uniform en betrouwbaar in zijn nafok te zijn.
In de latere jaren zien we steeds meer het gebruik van zwartbonte Holsteingenen -wat ook in het overzicht tot uiting komt- maar daarnaast ook bijna steeds de inbreng van bovengenoem- de vaders, waardoor voortgebouwd wordt op de basis van Roodbont die stevig ondersteund is door MRIJ. In dit verband is het goed te verwijzen naar de overzichten, naar de diverse vaderdieren die in het spel zijn en de opvallende rol van Hanover Hill Triple Threat (HHTT) in het geheel.
Ter aanvulling volgen nog wat details, die bij mij opkomen bij het doorlopen van de overzichten.
De moeder van Leon stond op een fokverenigingsbedrijf, maar kon op verzoek van de Foktechnische Commissie van Midden-Brabant nog Stamboek gemaakt worden.
Corrie 40 was een mooi-typische koe met iets te diepe uier. Ze heeft deel genomen aan de laatste NRS-tentoonstelling van 1984 in Utrecht en stond opgesteld in de groep van vader Arno, die daar een eerste prijs behaalde.
Robert 5 kwam daarentegen uit een gerenommeerde koeienstam, die verdeeld was (is) over de bedrijven van Henk en Berend Schrijver. Robert 5 gaf hier in het zuiden mooitypische koeien met vaak bijna ideaal gevormde achterstellen vanuit dubbeldoel gezien.
Astor 10 kwam uit een oude, doorgefokte stam van oudsher thuis bij de fam. Th Lucassen.
De moeder van Pigeonwood, Julia 134, was zelf wel een sterke, hoewel geen zware koe. In het voorgeslacht komen we naast Prins 2 verschillende zeer goede productieverervers tegen, zoals Theodorus en Martina’s Fox 3 , die echter te licht hebben gefokt.
De fokkerij van Poos Hiltop blijkt achteraf mee te vallen, wat bevestigd wordt door zijn scores voor de secundaire kenmerken. Moeder Mina 71 en vooral volle zus Mina 94 waren in hun tijd zeer opvallende koeien.
De Kommandeur-fokkerij heeft eerder een vrij beperkte bijdrage geleverd, misschien vanwege iets gewone melkaanleg.
Mina 52, de grootmoeder van Marty, behaalde gemakkelijk de mijlpaal van 100 ton levens- productie, ondanks de lage verzenen waarmee de familie behept was.
Liza 65 kwam voor het eerst op Landbouw ’82 in de keuringsring en behaalde daar de derde plaats in haar rubriek. Ze leverde 5 lijsten achtereen meer dan 10.000 kg melk af en kreeg op de eerste fokveedag voor Zuid-Nederland in Wanroy de prijs voor de koe met de hoogste dagproductie per levensdag. Toen Dion Weijers omschakelde op hoogproductief HF uit Duitsland mocht dochter Liza 97 blijven, omdat ze met een LW van rond 150 al haar zwartbonte stalgenoten de baas bleef.
Verschillende succesvolle stieren, zoals Clara’s Orkan, kwamen door toedoen van Henk Verhey bij KI Oost terecht. Verhey had eerder als NRS-inspecteur in het zuiden gewerkt en daar zijn ogen goed de kost gegeven.
Solhil kwam voort uit het z.g. grootmoederprogramma van Cuijk. Hier werd als tussenschakel de top van zwartbont HF gebruikt om een hogere verwachtingswaarde te verkrijgen.
Van Anneke, de moeder van Spektrum, zette eerder KI Land van Cuijk de stier Annejan in, die daar zorgde voor verspreiding van de witrik-aftekening.
Tot de RHF-gebruikers van het eerste uur behoorden een aantal veehouders uit de Kempen, die ABS-sperma betrokken van ir. P Heemskerk uit Hilvarenbeek. Hieruit is Els 30 als oudste kruislingkoe in het overzicht geboren in 1975 voortgekomen. Zij is de grootmoeder van Red the Nirre, fokstier van Land van Cuijk, die ook achter Spektrum voor komt. Deze veehouders zijn als regel vrij snel overgestapt op zwartbont HF, maar leveren door hun vroege gebruik van Amerikaans sperma een flinke bijdrage met verschillende stieren in het overzicht. Meestal was het HHTT, die de eerste zwartbonte kalveren bracht op deze tot dan toe roodbonte bedrijven. Vaak waren het zeer melkrijke MRIJ-koeien, die omwille van de gewenste uierverbetering met deze stier geïnsemineerd werden. Zo’n voorbeeld is de koe Harmke uit de koefamilie van Beautiful. Haar vader was de buitengewone melkvererver Mia 2’s Theo van KI De Kempen, die 10 jaar voor Prins 2 al een forse scheut melkrijkheid in de Brabantse roodbonten bracht.
Terugkijkend valt op, dat stieren als Leon en Robert 5, maar ook Franko, Red Mitchel en Alpenrex niet door wisten te fokken in de mannelijke lijn. Met Clara’s Orkan, Marty en Pigeonwood blijkt dit wel te lukken, wat het succes van het fokprogramma van Holland Genetics nog eens onderstreept. Roodbont heeft zelfs het eiwitgehalte van MRIJ weten te evenaren, wel kon de vlakke vet/eiwitverhouding niet behouden blijven en komt Roodbont 0.15 % hoger uit met het vet. Ook de iets betere bespiering wordt weer meer gewaardeerd.
Naar mijn mening is bij de vorming van Roodbont in de afgelopen 20 jaar een fokprestatie van de hoogste plank geleverd.
16-12-2002 FK Archief Rundveeverbetering NBr/Lb