Onze roodbonte en de Belgische fokkerij
Een van de 5 erkende rundveerassen in België was het Kempische roodbonte rund. Zoals de naam al aangeeft was het ras thuis in de Kempen, vooral in de provincies Antwerpen en Limburg. Door de voortgaande import van Maas-Rijn-IJsselstieren (MRIJ) en ook vrouwelijke dieren, die begon rond 1930 uit Nederland, is dit ras vrijwel identiek geworden aan het MRIJ-vee in de periode tot 1985.
In 1972 werd de naam van het ras officieel veranderd in het roodbonte ras van België.
Verwantschap met het vee uit de Nederlandse Kempen zal er vanouds zijn geweest. Dat mag afgeleid worden uit de veetellingen, die nog voordat België bestond in de 18e eeuw zijn gehouden. Die geven een beeld van aard en omvang van de veestapel rond 1775. Interessant is, dat daarbij ook de haarkleur en de aftekeningen zijn vastgelegd. In de directe omgeving van Antwerpen overheerste de zwartbonte kleur, maar verderop in het gebied van de Antwerpse Kempen was de roodbonte haarkleur met plm. 80 % sterk in de meerderheid. Dit zal aan de Nederlandse kant van de grens niet veel anders zijn geweest.
In de 19e eeuw was er nog weinig sprake van doelbewuste fokkerij in de zandstreken van Nederland, zowel als in België. Rond 1850 werd in de Antwerpse Kempen veel gebruik gemaakt van kruising met zwartbonte stieren. In de gebieden dichter tegen de grens met Nederland vond men meer zwartbonte dieren dan in de Zuiderkempen. Dit als gevolg van importen uit ons land. In de periode rond 1865 staat beschreven, dat Belgische kooplieden de betere kalfkoeien kochten op de markten van Oirschot, Aarle-Rixtel, Mierlo, Gemert, Veghel, Uden en Sint Oedenrode. In die tijd speelde de grondsoort via de voeding een belangrijke rol op de ontwikkeling van de koeien en leverden de schrale zandgronden van de Kempen relatief lichte en schraal bespierde dieren op. Het was daar geen vetpot voor het vee. In de omstreken van Schijndel, Boxtel en Liempde vond men beter zandvee en ook daar kochten de Belgen in die tijd fokdieren voor de eigen omgeving.
Het begin van de georganiseerde fokkerij
In 1898 werden in Antwerpen en Limburg de eerste Veekweeksyndicaten opgericht. Tegelijkertijd kwam er een indeling van de Belgische veerassen. Op de nationale keuring in Brussel werd deze selectie vanaf 1900 toegepast en kreeg naast de andere rassen het Kempische ras zijn eigen plaats. Het streven was verbetering in eigen ras van het kleine, smal gebouwde en armgespierde Kempische vee, dat wel een goede aanleg voor melkproductie had. In Limburg koos men vanaf het begin uitsluitend voor de roodbonte haarkleur. In Antwerpen accepteerde men aanvankelijk naast de roodbonten ook zwartbonte dieren in het Kempisch ras.
Reeds in 1906 kocht men in Limburg enkele roodbonte stieren in Nederland. Deze stieren waren afkomstig uit de IJsselstreek rond Deventer (Terwolde, Nijbroek en Olst). Over de fokkerij van deze stieren was men goed tevreden, toch bleven verdere importen achterwege, omdat in de Belgische veeteelt de nadruk zeer sterk kwam te liggen op verbetering in eigen ras en importen uit de gratie waren.
Na WO1 werd de structuur van de Belgische veeteelt opnieuw herzien. In 1923 werd een nieuwe standaard voor het Kempische ras ingevoerd. Het fokgebied omvat dan het grootste deel van de provincies Antwerpen en Limburg plus het aangrenzende noordoostelijke deel van de provincie Brabant (het gebied rond Diest en Aarschot). Daarnaast vormde de Duitstalige streek van Eupen-Malmedy, de zgn. Oostkantons, een tweede fokgebied van roodbonten. Rond die tijd kwam het in veel plaatsen tot oprichting van stierhouderijen, in België veehoudersbonden genaamd.
Import van roodbonten uit Nederland
Het zou tot 1926 duren voordat de eerste MRIJ-stier uit Nederland weer de grens overkwam. Nu in de provincie Antwerpen. Limburg hervatte de invoer in 1927, vooral uit Nederlands Limburg. De veehoudersbond Meersel-Dreef beet het spits af. Nu werd vooral een beroep gedaan op het Land van Cuijk. Bekende namen van ingevoerde stieren uit deze beginperiode zijn Faro nr. 1843 van Minderhout, Johan 31/128 van Meerle-Meersel en Nico 32/178 van Sint Lenaarts. Genoemde plaatsen liggen ten zuiden van Breda, dicht bij de Nederlandse grens, en werden toonaangevend in de Antwerpse roodbontfokkerij. Faro was zonder afstamming België binnen gesmokkeld, wat hem niet belette kampioen op de keuring in Antwerpen te worden en nadien in 1932 eerste met afstammelingen te Brussel. Hij ging als 11-jarige nog naar Poppel. Ook Nico dekte nog als 8-jarige op zijn standplaats.
Vanaf 1927 werden ieder jaar weer meer gasten uit België op de Land van Cuijkse Fokveedagen gesignaleerd. Het verslag van 1934 spreekt zelfs van 4 à 500 Belgische bezoekers uit de Kempen en elders in Cuijk. En het bleef niet alleen bij kijken. Uit de rubrieken jonge stieren en drachtige vaarzen verhuisde menig veelbelovend dier naar onze zuiderburen. Deze periode viel samen met de opkomst van Jumbo 4502 en zijn nafok in het Land van Cuijk, die uitgesproken beste dubbeldoel-dieren bracht met een goede aanleg voor melkproductie en een grote opnamecapaciteit van ruwvoer. Het was de Belgen te doen om de schrale vleeskwaliteiten van de Kempische roodbonten te verbeteren en daarin blonk de Jumbo-familie met Prins 5815 en Stina 3’s Prins in hoge mate uit. Binnen de kortste keren werd de MRIJ-fokkerij in Nederland dan ook toonaangevend voor roodbont België.
Uit de grote stroom van stieren naar België noemen we er een aantal, die een meer dan gewone invloed hebben gekregen.
Naam | Nr. | vader | moeder | m.v. | fokker |
Faro | 1843 | ||||
Dominant | 37/236 | Truda’s Karel | Marko | Oscar 23 | Westerlaken, Rosmalen |
Jumbo van Escharen | 39/386 | Mina’s Jumbo | Betje 3 | Wilson | M. Peeters, Escharen |
Peter | 42/330 | Prins 5815 | Dora 29 | Jumbo | P. Goossens, Beers |
Hugo | 42/334 | Prins 5815 | Dora 23 | Liza 3’s Prins | P. Goossens, Beers |
Tonia 5’s Hendrik | 42/336 | Hendrik 5802 | Tonia 5 | Sjoerd de Haard 6 | W. v Dommelen, Wanroy |
Jumbo | 46M100 | Bella’s Jumbo | Annetta 1 | Jeanette’s Sjoerd | P. v Heugten, Baexem |
Bertha 3’s Sjoerd | 47/136 KS | Cato’s Sjoerd | Bertha 3 | David | H. Huibers, Haps |
Kruger | 49/168 | Nelly’s Hein | Stella 1 | Betje 4’s Willem imp. | C v d Ven, Oploo |
Annie’s Prins | 49/288 KS | Laura’s Prins | Annie | Kaatje’s Albert | Kind. Keulers, Beek |
Het Jumbo-Prins-bloed is in deze periode overheersend. België trok stieren aan uit de beste fokfamilies zoals de Dora’s van Goossens en de Betje’s van Peeters. De beste fokstier van Antwerpen was Annie’s Prins van Meerle. Een zoon en meerdere dochters van hem veroverden de nationale titel. In Limburg bracht Jumbo, de stier van Maaseik, veel vooruitgang. Opmerkelijk, beide stieren werden in Nederlands Limburg gefokt. Bertha 3’s Sjoerd van Meersel-Dreef maakte naam als stierenfokker, niet minder dan 80 zonen werden ingeschreven in het stamboek. Hij kreeg evenals Annie’s Prins het fokpredicaat Keurstier (KS) toegekend.
Tonia 5’s Hendrik fokte goed, maar sneuvelde jong in het oorlogsgeweld. Zijn zoon Marco uit stammoeder Mina van Victor Meeusen uit St Lenaarts bracht goede koeien en leverde op zijn beurt de bekende KI-stier Gerda’s Marco, gefokt door Jan Abels in Maaseik uit een Jumbo-moeder. De stier Kruger, achterkleinzoon van Stina 3’s Prins, gaf bij Marie, nog een rechtstreekse dochter van Stina 3’s Prins, de KS-stier Midas van St Lenaarts. Op de Nationale Prijskamp van 1955 in Brussel won de op de boerderij van het Seminarie in Hoogstraten gefokte Midas de eerste prijs met afstammelingen voor de groepen van Laura’s Prins, Stina 3’s Prins, Prins 5815 en Jumbo 46M100. De groep van Laura’s Prins bestond op één na uit rechtstreekse nakomelingen van Annie’s Prins.
Uit de jaren 50 en 60 komen de volgende stieren naar voren:
Naam | Nr. | vader | moeder | m.v. | fokker |
Fientje 18’s Roland | 54/4 | Jeanette 42’s Roland | Fientje 18 | A3 Sj v R | W. de Klein, Rijkevoort |
Emma 8’s Prins | 54M4 | Laura’s Prins | Emma 8 | Mina’s Sj.15 | Wed. Miggiels, Cuijk |
Jenni’s Hein | 55M6 | Toosje’s Hein | Jenni 40 | Paul 9748 | H. Scheres Meijel |
Dempsey v h Langlaar | 60/127 | Anna’s Dempsey | Lientje 4 | Cato 2’s Sjoerd | J. Smits, Gerwen |
Dora 52’s Sjoerd | 61/12 | Sjoerd 1 17386 | Dora 52 | Doel 12033 | G. Willems, Beers |
Pieta’s Arie | 61/8 | Arie 17898 | Pieta 13 | Aaltje’s Jan | G. Cöp, Cuijk |
Pieta’s Harry | 61M28 | Harry 16109 | Pieta 5 | Marie’s Prins | G. Cöp, Cuijk |
Tom | 62/160 | Maarten 16777 | Tilly | Boris 13535 | G. Stegink, Laren |
Fientje 18’s Roland maakte naam als stierenfokker, enkele zonen van hem kwamen op de KI terecht. Overigens waren in deze periode nog veel veebonden actief en was de deelname aan de KI lang niet zo sterk verbreid als bij ons. De Belgische aankoopcommissies letten met name op een goed behangen dier met een ruime bouw en flinke bespiering in combinatie met een goede melkproductie in de moederlijn. Hierdoor stegen de vleestypische kwaliteiten in het Kempische ras sterk en behaalde het ras voor de jongrundvleesproductie hoge onderscheidingen op de markt in Anderlecht. Het gestelde doel om van het Kempische rund een echt dubbeldoelras te maken slaagde door de invloed vanuit ons land volkomen. Toen de IJsselinvloed in Noord-Brabant begon toe te nemen, drong deze ook door in België getuige de laatste 4 stieren uit het bovenstaande rijtje.
In de jaren 70 en begin jaren 80 kregen de volgende stieren invloed:
Naam | Nr. | vader | moeder | m.v. | fokker |
Lies 21’s Jan | 68/21 | Dora 22’s Jan | Lies 21 | Harry 16109 | H. Cornelissen, Grave |
Paul | 68/22 | Roland 16795 | Mia 3 | Paul 9473 | Jos Venner, Baexem |
Pieta 10’s Arie | 70/117 | Liza 52’s Arie | Pieta 10 | Pieta 7’s Paul | A. Egelmeers, Wanroij |
Annie’s Gustaaf | 72/144 | Jeanette’s Gustaaf | Annie 4 | Bertha 2 Nollus | H. van der Heijden, Nistelrode |
Pieta 14’s Paul | 741/025 | Pieta 7’s Paul | Pieta 14 | Paula’s Gustaaf | A. Egelmeers, Wanroij |
Frans | 767/1030 | Julius 3-13078 | Carolien 65 | Car. Gustaaf | J. Blanckenborg, Diepenheim |
Silva’s Gustaaf | 791/420 | Carolien’s Gustaaf | Silva 13 | Evert | J. Lohuis, Bornerbroek |
Rozan | 797/002 | Miena’s Mars | Roza 124 | Lieske’s Gustaaf | F. Meekes, Lievelde |
Marijke’s Mars | 801/530 | Miena’s Mars | Marijke 15 | Lex | Wed. W. Mulder, Windesheim |
De Belgische fokkerij profiteerde mee van de accentverschuiving naar productie in Noord-Brabant en Limburg. De bovenstaande rij veel gebruikte stieren afkomstig uit Nederland getuigt hier van. In 1968 werd import van sperma uit Nederland toegestaan. In eerste instantie betrof het sperma van de Brabantse stieren Bertha 2’s Nollus en Ria 9’s Boris. Later gevolgd door sperma-import van ondermeer Alexander, Julius, Marco, Gerard en Rebekka’s Rob. De fokkerij-lijn verplaatste zich in de jaren ’70 meer en meer naar het IJsseltype. Dit kwam vooral op de keuringen duidelijk tot uiting. Exporteurs uit Gld/Ov en Limburg deden goede zaken met Belgische fokkers door de verkoop van typische koeien die op de prijskampen van zich deden spreken. De top van de fokkerij in beide landen begon steeds meer op elkaar te lijken. Ook bij de fokstieren was dit het geval. Zo werden stieren als Frans en Rozan ook in Nederland als stiervader ingezet. Eerder al kende Prins 2 van de ki-vereniging Land van Cuijk een ruim gebruik in de Belgische Stiermoeder-programma’s. Hieruit kwam o.m de stier Grietje’s Prins voort, die op zijn beurt vader werd van Bernarda’s Prins. Deze was evenals zijn vader gefokt door Jan Aegten in Bocholt en hij was de eerste Belgische stiervader die in Nederland ingezet werd. De samenwerking tussen beide landen kwam eveneens tot uiting in de gezamenlijke inzet van een aantal MRIJ-proefstieren in de jaren rond 1984.
Vroege inzet RHF
In die jaren kreeg de omschakeling op Red Holstein gestalte. België was daarmee eerder dan Nederland en profiteerde volop van de inzet van stieren als Topper en Firestar. Dit leidde tot opmerkelijke successen op het exterieurfront. Op de Europese keuring in 1990 in Utrecht won het viertal van België voor de collecties van Nederland en Duitsland. Voorop in de winnende groep liep de Topperdochter Nortop uit de stal van Piet en Paul Vanhoef uit Kinrooi. Deze beste koe zou op Nederlandse shows nog vaker weten te imponeren. Voorzitter Jan Gielen en directeur Guus Laeven van KI Zuid haalden de bestaande banden met de Belgische organisaties nog verder aan, vooral ook na de oprichting van de Vlaamse Veeteelt Vereniging, de VRV, als samenbundeling van de provinciale organisaties in het Vlaamse gewest. Op hun initiatief mochten de Belgische koeien acte de presence geven op de KI Zuidshow in 1991 in Den Bosch en won Nortop er het kampioenschap bij de oudere koeien. In 1992 was, achteraf eenmalig, de Nationale Rundveemanifestatie in Utrecht ook opengesteld voor koeien van onze zuiderburen en was de zege opnieuw voor Nortop. Toen in 1993 de KI Zuidshow in de Bossche Brabanthallen weer werd georganiseerd, was het Belgische succes zo mogelijk nog groter door er de beide kampioenstitels te winnen. Bij de jongere koeien was het de Bernarda’s Prins-dochter Alie 55 van Mathieu Penders uit Maaseik, terwijl bij de seniores met de koe Riba van Jef van Assche uit Bevel opnieuw een Topperdochter de hoogste eer verwierf. Intussen vond ook op bestuurlijk en foktechnisch vlak uitwisseling plaats en kregen de Nederlandse verervers een plaats op de stierenlijst van de VRV. Toen Jan Gielen bij KI Zuid opgevolgd werd door Hans Huijbers en Peter Broeckx als voorzitter van de VRV aantrad, raakte de samenwerking in een stroomversnelling. Gezamenlijk trokken beide geboren Kempenaren de kar, die in 2002 leidde tot de fusie van VRV met CR Delta, waardoor voortaan hetzelfde fokprogramma ten dienste van Vlaamse en Nederlandse veehouders zou staan.
December 2010. Frans Kuijpers